Hoensbroekse Historie

Strohoeden- zijden hoeden- en zijdestoffenfabriek in Hoensbroek

In Typisch Hoensbroek, Opmerkelijke gebeurtenissen, Personen door Lieke Willems

Strohoeden- zijden hoeden- en zijdestoffenfabriek in Hoensbroek

15 februari 2019

Omstreeks 1840 is Hoensbroek een eenvoudig en agrarisch dorpje met nog geen 1200 inwoners. Het is een roerige tijd en voor een groot deel van de bevolking is het moeilijk om rond te komen. Veel boeren zijn gedwongen om naast hun reguliere werkzaamheden nog een ambacht uit te oefenen, zoals hoefsmid of wagenmaker, om zodoende wat bij te verdienen. Anderen hebben een herberg of gaan nu en dan in Duitsland seizoensarbeid verrichten.
Nu is er één man in het dorp die deze armoede onderkent en dat is kapelaan Pieter Hilkens. Dankzij zijn inspanningen heeft Hoensbroek al sinds een aantal jaren een heus ‘fabriekje’ waar hoeden en zijden stoffen worden gemaakt.

Kapelaan Pieter Hilkens

Pieter Hilkens wordt geboren op 30 juni 1794 in Hamont, in het huidige België, zo’n 15 kilometer ten westen van Weert. Hij is een zoon van Joannes Mathias Hilkens en Anna Maria Vreys. Pieter heeft nog twee broers en twee zussen. Zijn vader is ‘agent municipal’ (gemeenteambtenaar) in Hamont.

Pieter verhuist naar Hoensbroek en wordt kapelaan van deze parochie. Wanneer dit precies is geweest valt niet meer te achterhalen, maar in elk geval vóór 1830. Hij woont in het bovenhuis van de oude kapelanie, samen met zijn drie jaar jongere zus en zijn vader die in oktober 1832 overlijdt. Pieters moeder is al in augustus 1823 overleden.

In deze periode is er weinig werkgelegenheid. Velen verlaten noodgedwongen de gemeente om hun heil elders te zoeken. Anderen gaan met het hele gezin in het voorjaar seizoensarbeid verrichten als steenbakker in Duitsland. Ramen en deuren van hun huis worden dichtgetimmerd want zij zullen pas tegen het einde van de zomer weer terugkeren.
Kapelaan Hilkens heeft heel goed in de gaten dat het overgrote deel van de Hoensbroekse bevolking maar moeilijk het hoofd boven water kan houden. Hij besluit zich te gaan inzetten om werkgelegenheid te verschaffen voor de armen in zijn parochie.

Hoensbroekse Historie Hoensbroekse Historie

De voor- en achterkant van de oude slotkapelanie in 1954. (Foto’s: G.Th. Delemarre )

Hoensbroekse Historie

Witte moerbei, zijderupsen en -vlinders en cocons.
('Brockhaus’ Konversations-Lexicon', 1892)

Zijdeteelt

Zijde is afkomstig uit China en is via Perzië, het huidige Iran, terechtgekomen in het oostelijk Middellandse Zeegebied. Omstreeks 1300 wordt de deze stof geïntroduceerd in Italië en een eeuw later is Venetië uitgegroeid tot het centrum van de zijdeteelt. De dure zijde is zeer geliefd bij de rijken en ook bij de Franse koning Lodewijk XI. Aangezien de invoerbelastingen gigantisch zijn, besluit hij rond 1450 om een zijdekwekerij in zijn eigen land op te zetten.
Aan het begin van de 19de eeuw is Lyon met meer dan 1800 zijdeweverijen het grootste centrum voor de zijdeweefkunst in Frankrijk. De zijdeteelt is een waar succes en heeft zich ook al uitgebreid naar andere Europese landen.

Ook in de Nederlanden wil men zich meer gaan toeleggen op de zijdeteelt. De zijde-industrie is een nieuwe bron van welvaart. Behalve dat de zijdeproductie werkgelegenheid biedt, is de opbrengst ervan aanzienlijk.
Vanaf 1826 wordt hierover veel in de dag- en weekbladen geschreven en menig Nederlander raakt geïnspireerd om zelf te gaan experimenteren met het telen van witte moerbeibomen en zijderupsen die nodig zijn voor het vervaardigen van zijde. Zo ook kapelaan Pieter Hilkens.
In 1829 start hij in de tuin van de kapelanie zijn experiment met het telen van moerbeibomen waarop hij zijderupsen uitzet. Het kweken van zijderupsen lukt wonderbaarlijk goed omdat dit gebeurt in de buitenlucht. In Zuid-Europa daarentegen, waar de rupsen voornamelijk in slecht geventileerde schuren en stallen worden gehouden, worden de beestjes vaak ziek en sterven. Vijf jaar later, in 1834, heeft Hilkens rond 350 struiken van drie tot zes meter hoog met zo’n 3500 rupsen. Nog datzelfde jaar wordt er ongeveer een pond zijde gefabriceerd.

Witte moerbei (Morus alba)
en de zijderups

De witte moerbei met zijn langwerpige, braamachtige vruchten is een vrij makkelijk te telen fruitboom die vaak struikachtig en grillig groeit. Hij gedijt het best op een zonnige plek in rijke en goed doorlatende grond, wat de lössgrond in Zuid-Limburg is.

De moerbei is een sterke plant. Ondanks dat het in het noorden een stuk kouder is dan in de zuidelijke streken van Europa, overleeft de moerbei de strengste winters. Moerbeibomen hebben bovendien legio voordelen ten opzichte van andere bomen. Ze groeien snel en kunnen oud worden. Ze kunnen door middel van stekken, enten of zaaien worden vermeerderd. Ze hebben weinig plaats nodig, want in plaats van een uitgebreid wortelstelsel hebben moerbeibomen een zogenaamde penwortel zodat zij niet de grond verarmen ten koste van gewassen die in de buurt staan. De moerbei is nauwelijks vatbaar voor ongedierte en men kan er ook hagen van aanleggen die goed snoeibaar zijn. Het harde hout is uiterst geschikt als timmerhout en omdat het zich zeer goed laat polijsten kunnen schrijnwerkers er prachtige meubels van maken. In Noord-Amerika wordt het veelvuldig toegepast in de scheepsbouw.
De vruchten van de moerbei zijn goed voedsel voor varkens en pluimvee. In het najaar kunnen de afgevallen bladeren worden gedroogd en met stro gemengd zijn ze buitengewoon goed en lekker stalvoer voor het vee dat binnen staat. De schors van gesnoeide takken kan net als vlas of hennep worden behandeld en tot doek geweven worden.

Maar het belangrijkste zijn natuurlijk de zachte bladeren van de witte moerbei, want dat is het enige geschikte voedsel voor zijderupsen. Zijderupsen spinnen draden om hun cocon mee te maken. Deze draden zijn omgeven door zijdelijm (sericine). Die lijm verhardt direct in de buitenlucht en plakt daardoor de verschillende draden tot één draad. Voor de zijdeproductie moeten gave cocons, waaruit dus nog geen vlinder is gekomen, in warm water worden gelegd zodat de lijm oplost. Vervolgens wordt de cocon geborsteld om het begin van de draad te vinden.
Uit een cocon kan tot wel drie kilometer draad worden getrokken. Voor een kilo zijde zijn ongeveer 5000 cocons nodig en zeker acht moerbeibomen. Of anders gezegd: in een zijden stropdas gaat de zijde van zo’n 140 cocons.

Hoensbroekse Historie

Witte moerbei (Morus alba)

Hoensbroekse Historie

Cocons van zijderupsen

Hoensbroekse Historie

Ruwe zijde

Hoensbroekse Historie

'Frauen in der Webstube', in 1893 geschilderd door Annie Renouf Whelpley (1852-circa 1928). (Bron: Wikimedia Commons)

Strohoeden- zijden hoeden- en zijdestoffenfabriek in Hoensbroek

Kapelaan Pieter Hilkens beschikt over ondernemingsgeest en is zeer gemotiveerd en enthousiast. Hij besteedt al zijn vrije tijd aan het bedrijfje en zou het graag willen vergroten door het terrein uit te breiden en meer arbeiders in dienst te nemen, maar daarvoor heeft hij niet de geldelijke middelen. Daarom vraagt hij subsidie aan bij de arrondissementscommissaris in Maastricht. Deze verzoekt de toenmalige graaf van Amstenrade om meer inlichtingen, waarop de graaf hem een zeer positieve antwoordbrief stuurt met een aantal monsters van de Hoensbroekse zijde. De zijde is stevig en van hoge kwaliteit. De gekleurde monsters zijn geverfd in de fabriek van de heer Swintjens in Brunssum.
Het is vrijwel zeker dat Hilkens de subsidie heeft gekregen, want omstreeks 1835 richt hij de Strohoeden- zijden hoeden- en zijdestoffenfabriek op die hij onder zijn toezicht laat besturen door de heren Niessen en Kockelkoren. Er worden onder meer (stro)hoeden, mutsen, fluweel, koorden, zijden stoffen en linten gemaakt.

Strovlechten is een huisnijverheid, wat inhoudt dat dit werk thuis gedaan kan worden. Bovendien is het vlechten van stro niet seizoensgebonden en kan men dit werk het hele jaar door doen.
Het stro (de stengels die overblijven van het koren) zal afkomstig zijn geweest van de plaatselijke boeren die de halmen op het veld of in de schuur hebben laten drogen. De stengels worden door middel van zwavel gebleekt, vervolgens geplet en eventueel gespleten waarna ze kunnen worden gevlochten.

Strohoeden zijn in de negentiende eeuw zeer populair. Ze zijn licht en luchtig, dus ideaal voor de zomer. Tot omstreeks 1850 dragen vrouwen een zogenaamde luifelhoed, een strohoed met afhangende linten die onder de kin worden gestrikt. Deze hoeden kennen verschillende vormen en formaten. Vanaf de tweede helft van de negentiende eeuw raakt de welbekende ronde strooien hoed in lage cilindervorm met platte rand in de mode, matelot genaamd, die door zowel mannen als vrouwen wordt gedragen.

Pieter Hilkens vraagt in september 1838 voor de tweede keer subsidie aan. Wanneer hier geen schot in zit schrijft hij in november 1839 een verzoek voor financiële ondersteuning rechtstreeks aan koning Willem I. In zijn schrijven spreekt hij ook zijn hoop uit dat de koning eens een bezoek brengt aan zijn fabriek. Hilkens heeft dan al negentig arbeiders in dienst die voorheen afhankelijk waren van bedelarij. Bovendien staan nog een dertigtal mensen in de wachtrij om er te mogen gaan werken.
De koning, blijkbaar gefascineerd door dit verhaal, bepaalt al in januari 1840 dat Hilkens een bedrag van 200 gulden zal krijgen ter aanmoediging van zijn onderneming.

Hoensbroekse Historie

Strohoedenindustrie rond 1900 in Zuid-Frankrijk in het dorpje Sepfond (Tarn-et-Garonne). Een vrouw sorteert het stro.

Hoensbroekse Historie

Luifelhoeden gemaakt van stro. (Bron: 'Journal des Dames et des Modes', 25 juli 1833)

Hoensbroekse Historie

Vrouwen versieren strooien hoeden met lint.

Hoensbroekse Historie

Foto van een carte de visite, gemaakt in Lyon tussen 1880 en 1890.

Hoensbroekse Historie

Man met matelot, omstreeks 1900. (Privéverzameling)

Anderhalf jaar later reist koning Willem II door Zuid-Limburg. Hij is sinds november 1840 koning der Nederlanden en volgt in die hoedanigheid zijn vader op. Op 16 juni 1841 bezoekt hij in Maastricht de Tentoonstelling van voortbrengselen van Kunst en Nijverheid uit het Hertogdom Limburg die gehouden wordt in het gebouw van de Maatschappij der vrienden van wetenschappen, letteren en kunsten. Daar zijn ook fabricaten van het Hoensbroekse fabriekje te zien en de koning is zichtbaar onder de indruk. Ook hij heeft, net als zijn vader Willem I, grote bewondering voor het project van kapelaan Hilkens ter ondersteuning van de armen in Hoensbroek. In september 1841 krijgen de heren Kokkelkoren en Niessen tijdens de prijsuitreiking in Maastricht een zilveren medaille uitgereikt voor de door hen gefabriceerde producten.

De kapelaan schrijft in juni 1841 een brief naar Guillaume Kerens in Maastricht. Hilkens’ tweede verzoek om subsidie is namelijk afgewezen. De gemeente Hoensbroek wil geen bijdrage meer leveren vanwege, zoals zij zelf zegt, “gebrek aan genoegzame arme middelen” en dus de behoeftigen niet kan helpen met geld uit de gemeentekas. De Maastrichtse burgemeester schrijft daarop de Hoensbroekse burgemeester Jan Herman Mannens en vraagt hem dringend om zijn besluit toch nog eens te willen wil heroverwegen, dit in het belang van de armen.

Of kapelaan Hilkens inderdaad alsnog subsidie voor zijn fabriekje heeft ontvangen is niet meer in de archieven terug te vinden, maar in 1846 bestaat het bedrijf in elk geval nog wel. Joseph Kokkelkoren, fabrikant in zijden, wollen en katoenen stoffen, staat aan het roer. Hij is ook (zijde)wever en daarbij winkelier.
De fabriek loopt kennelijk erg goed, want Joseph heeft twaalf werklieden in dienst en er staan vijf weefgetouwen. Hendrik Prikkaerts is hoedenmaker van beroep en vervaardigt hoeden en mutsen van zijde, vilt, wol, laken en andere stoffen. Hij werkt alleen, dus zonder personeel, waarschijnlijk bij hem thuis. Het is niet duidelijk of hij verbonden is aan het fabriekje van de kapelaan, maar het lijkt wel waarschijnlijk. Al met al is de zijdefabriek inmiddels belangrijk geworden voor de nijverheid en de handel.

Openbare verkoop

Het lijkt erop dat kapelaan Pieter Hilkens Hoensbroek gaat verlaten, want in november 1846 gaat hij samen met Joseph Kokkelkoren en Hendrik Prikkaerts naar Heerlen om bij notaris Johan Willem Daniel Smeets een officiële openbare verkoop te regelen van stoffen, hoeden en andere fabricaten. Ook meubilair en voorwerpen zullen worden geveild.

Vijf dagen lang worden van ‘s morgens tien uur tot tegen vijf uur ‘s avonds producten en meubilair verkocht aan de hoogst biedende. De eerste verkoopdag is op donderdag 5 november. Zondag is rustdag en maandag gaat de verkoop weer verder.
Er komen veel Hoensbroekenaren op dit evenement af, maar ook inwoners van gemeenten uit de wijde omtrek als Wijnandsrade, Voerendaal, Klimmen, Schimmert, Brunssum, Heerlen, Nuth, Schinnen, Amstenrade, Oirsbeek, Sittard, Beek en Neerharen bij Lanaken (België).
Er worden spullen gekocht als verschillende soorten stoffen (zijde, laken, pluche etc.), garen, linten, koorden, franjes, leder, hoeden, mutsen, kleppen, mantilla’s (hoofdsluiers), (hals)doeken, broeken, vesten, sokken en kousen, “heuschen” (handschoenen), riet, manden en korven, flessen, een sprei, sjerpen, bretels en stropdassen. Maar er zijn ook andere zaken verkocht als planten, een wimpel, regenschermen, tabak, verf, spijkers, plaksel, borstels, papier, watten, rozenkransen, engelen, een bel, bloemen, een kast, stoelen, een commode, tafels, spiegels, een klok, servies, een weegschaal, een pijp en een ‘vuurmachine’.
In een lijst is bijgehouden wie wat heeft gekocht en wat diegene ervoor heeft betaald. Dinsdagavond 10 november, de laatste verkoopdag, blijkt dat de openbare verkoop in totaal fl 1906,42 heeft opgebracht, waarvan fl 57,55 moet worden betaald aan de notaris.

Hendrik Kokkelkoren, geboren in te Bocholtz en dagloner/arbeider van beroep, trouwt met Elisabeth Heuten uit Hoensbroek. Na hun huwelijk wonen zij in Overbroek bij Elisabeth’s moeder die weduwe is. Daar wordt in 1828 hun zoon Joseph geboren.
Op de laatste dag van de openbare verkoop is Hendrik ook aanwezig. Hij woont al een tijdje niet meer in Hoensbroek maar in Munstergeleen en is dan al meer dan tien jaar tuinier. Hendrik koopt voor 25 gulden de weefstoelen en al het gereedschap en werktuig dat bij de zijdeweverij hoort, alsook meubilair en nog andere voorwerpen die in de zijdefabriek aanwezig zijn. De spullen zijn bedoeld voor zijn nog minderjarige zonen Joseph en Frans, die respectievelijk 18 en 15 jaar oud zijn.
Vanaf december 1846 huurt Hendrik Kokkelkoren het bovenhuis van de kapelanie, waar tot die tijd kapelaan Pieter Hilkens heeft gewoond. Hilkens verlaat Hoensbroek, maar het is niet duidelijk waar hij naartoe is verhuisd.
Behalve de woning huurt Hendrik tevens de helft van de tuin naast de kapelanie, waar wellicht de moerbei stond, en nog een perceel bouwland aan de Hermesweg. De woning zal worden bewoond door zijn zonen Joseph en Frans Kokkelkoren die er de zijdefabriek voortzetten. 
Vanaf april 1850 zijn beide jongens Kokkelkoren zijdefabrikant en winkelier en worden in de stukken vermeld als ‘gebroeders Kokkelkoren’. Joseph trouwt in 1852 met Anna Maria Peters uit Hoensbroek en gaat met haar in de kapelanie wonen. Een jaar later staat Frans in het patentregister genoemd als ‘toeziend agent voor de firma gebroeders Kokkelkoren te Hoensbroek’. Rond 1858 heeft de zijdefabriek tien arbeiders in dienst.

In december 1869 gaat Frans in Overbroek wonen bij zijn moeder die al negen jaar weduwe is. Frans is dan akkerbouwer van beroep. Drie maanden later verhuist hij naar Aken en weer later naar Schaesberg.
Joseph hertrouwt in 1875 met Maria Helena Peters, een jongere zus van zijn overleden vrouw Anna Maria.

Hoensbroekse Historie

Het doek valt …

Aan het einde van de 19de eeuw loopt de ambachtelijke nijverheid sterk terug vanwege de industrialisatie. Dat blijkt ook uit gemeenteverslagen van rond de eeuwwisseling. Joseph Kokkelkoren heeft als eigenaar van de zijdefabriek nog slechts een arbeider in dienst. Er wordt zowel met een weeftoestel alsook met de hand geweven. In 1904 wordt het bedrijf nergens meer genoemd en zal dus zijn opgeheven, zo’n zeventig jaar na de oprichting.

In december 1907 overlijdt Joseph op 79-jarige leeftijd. Zijn ongetrouwde broer Frans is in september 1908 vanuit Schaesberg naar Heel en Panheel verhuisd. Daar overlijdt hij drie jaar later op 80-jarige leeftijd.

Geschreven door

Lieke Willems

Ik ben gehecht aan mijn geboortegrond en altijd op zoek naar hoe het leven vroeger was. Voor mijn onderzoek maak ik dankbaar gebruik van originele archiefbronnen, geschiedkundige literatuur, de discipline genealogie en de hulpwetenschap paleografie.

Deel dit artikel

Doop-, trouw- en begraafregisters van verschillende parochies.
Registers van de Burgerlijke Stand met huwelijksbijlagen van verschillende gemeenten.
Bevolkingsregisters diverse gemeenten 1830-1914.
Rijckheyt Heerlen (RhH), 072 Gemeente Hoensbroek 1800-1940, inv.nr. 2671.
RhH, 072, inv.nrs. 1252-1257, Registers der patentschuldigen 1846-1854.
RhH, 072, inv.nrs. 143-155, Gemeenteverslagen 1884-1904.
RhH, 116 Notariële archieven Heerlen 1671-1925, inv.nr.350, akten nrs. 145-149, 156.
Algemeen Handelsblad, 5 juli 1828, 15 mei 1830, 7 december 1832, 3 oktober 1842.
Groninger Courant, 16 april 1830.
Utrechtsche Courant, 28 juli 1837.
Journal de La Haye, 21 juni 1841, 9 september 1841.
Nederlandsche Staatscourant, 21 juni 1841.

A.M.J.A. Berkvens, ‘Staatkundige geschiedenis van Limburg 1794-1867’, in: Ars Aequi (December 2008).
Marian Conrads en Gerda Zwartjes, Elseviers kostuumgids. Westerse kledingstijlen van de vroege Middeleeuwen tot heden (Amsterdam/Brussel, 1981).
Jonkheer A. Martini van Geffen, Handleiding ter bevordering van de zijdeteelt in Nederland (1833).
J.M.L. Keuller, ‘Levensbericht van Mgr. Dr. W. Everts’, in: Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde (Leiden 1905).
J.M. van de Venne, J.Th.H. de Win, P.A.H.M. Peeters, Geschiedenis van Hoensbroek (Hoensbroek 1967), p 471, 516, 599, 625-629.
Elly Zwijgers, ‘De witte moerbei. De moerbeifamilie’, in: Aesculus nr. 57, uitgegeven door Botanische Tuin Arboretum Oudenbosch (2015).
Staat van de Nederlandsche fabrieken volgens de verslagen der gemeenten, die aan het Ministerie van Binnenlandsche Zaken worden gevonden, uitgegeven door de Nederlandsche Maatschappij ter bevordering van nijverheid (Haarlem 1859).
https://www.parlement.com