Oude boeken, oude opvattingen?
Over het clichébeeld Hollanders-Limburgers en omgekeerd
De Hollander houdt niet van feesten en amusement, is daarom ook zelden gemoedelijk, en naar vreemden noch behulpzaam noch gastvrij.
Zomaar een zin uit Jurende’s vaterländischer Pilger, een boek uit 1830 en een ware rariteit. Aanvankelijk alleen maar gefascineerd door de ouderdom van het papier en het typische Frakturschrift, blijkt later dat je voor een prikje een almanak van de Tsjechische volksschrijver Karl Josef Jurende hebt gekocht. Dit 454 bladzijden tellende werk beschrijft hoe men twee eeuwen geleden aankeek tegen het leven en roert de meest uiteenlopende onderwerpen aan: van astronomie tot geschiedenis, van menskunde tot zeden en gebruiken. Interessant of uit de tijd? Wie weet.
Bij nader inzien, in dit geval letterlijk genomen, springt de karakterbeschrijving van Hollanders in het oog. Verbazingwekkend hoe dit geschetste beeld zelfs vandaag de dag niet veel afwijkt van het ingebakken Limburggevoel. Of misschien wel het anti-Hollandgevoel. In elk geval een sentiment dat veel Limburgers nog met de opvoeding hebben meegekregen. En over stereotypen gesproken …
Jurende citeert op bladzijde 95 in het hoofdstuk Moralische Geographie de schrijver Daniel Jenisch, een Oost-Duitse theoloog die eind 18de eeuw een reis maakte naar Holland en Vlaanderen. Zonder rekening te hebben gehouden met de politieke omstandigheden heeft Jenisch zijn ervaringen met Hollanders en hun karakter in Die Holländer als volgt verwoord:
[…] De nuchtere aard die men bij de Hollander nagenoeg in zijn puurste vorm aantreft, of die tenminste alle mogelijke andere karaktertrekken overvloedig overheerst, is ongetwijfeld een gevolg van de zompige bodem en het vochtige, nevelige klimaat waarin hij leeft. De Hollander heeft een sterke, krachtige en solide lichaamsbouw, waarbij echter het bevallige van attractieve vormen geheel ontbreekt. […] In geen enkel land ontdekte mijn oog meer gelijkvormigheid en vlakheid van de uiterlijke verschijning in de gemeenschap dan in Holland. De oorzaken daarvan zijn ongetwijfeld de weldoorvoedheid, wat alle gelaatstrekken doet samensmelten, de monotone manier van leven en de heersende gemeenschappelijke interesse, namelijk geld verdienen. Winstbejag is dan ook echt een van de voornaamste eigenschappen van de Hollander en zit diep geworteld in zijn wezen. Toch oefent hij deze passie niet uit ten koste van alles en iedereen, maar combineert haar met discipline en precisie, matigheid, ijver en zuinigheid.
Stereotypen en het Limburg-gevoel
Voor de chauvinistische Limburger zal de bovenstaande Hollandse mentaliteit duidelijk herkenbaar zijn. Zijn diepgewortelde vaderlandsliefde is dan ook niet uit de lucht gegrepen. Die heeft wel degelijk een historische oorsprong. Hoewel Limburg als zodanig in de 16de eeuw nog helemaal niet bestond, ontwikkelde zich met de protestantse Reformatie een algemene karakterisering van de bewoners van het zuidelijkste gebied van Nederland. Binnen de kortste keren werden alle Limburgers over één kam geschoren en kregen zij een negatief etiket opgeplakt: ze zijn dom, onbetrouwbaar, lui, ritselaars, drinkers en … ze komen altijd te laat. Deze stereotypen, niet gebaseerd op feiten maar op voordelen, waren behoorlijk discriminerend. ’Die katholieken’ werden als buitenstaanders gezien die niet in de protestantse Hollandse cultuur hoorden. Sterker nog: ’katholiek’ werd een scheldwoord.
En de Limburgers? Zij wílden helemaal niet bij Holland horen en zetten zich daartegen af. Een eeuwenlange overheersing door vreemde mogendheden had de identiteit van Limburgers gevormd. De ’zuiderlingen’ waren cultureel gezien veel meer verbonden met de Belgen en de Duitsers dan met ’die van boven de rivieren’. Bovendien voelden ze zich door de Hollanders buitengesloten, gedenigreerd en op allerlei gebied verwaarloosd. Geen wonder dat ook bij de Limburgers vooroordelen ontstonden over die ’kaaskoppen’: het zijn calvinisten met een klompendanscultuur en ze zijn stijf, bot, zuinig en arrogant. En dan nog die harde g!
Vanaf 1900 bloeide het regionalisme op, maar priester Willem Everts (1827-1900) had al een halve eeuw eerder een volkslied geschreven. In een van die coupletten herkent de ’echte’ Limburger zich gegarandeerd:
Holland roeme op Kiel en haven,
Op zijn schuimend pekelveld,
Waar het levend in begraven,
Sidderend in ligt vastgekneld.
Limburgs zalige landouwen,
Met haar zee van golvend graan,
Zijn mij schooner om te aanschouwen,
Doen mijn boezem ruimer slaan.
In 1909 verscheen een officieel volkslied voor Nederlands en Belgisch Limburg om de inwoners een Nederlands natiegevoel te geven: Limburg mijn vaderland, beter bekend als Waar in ’t bronsgroen eikenhout. Het was een doekje voor het bloeden. Want, is het niet vreemd dat het Limburgs volkslied is geschreven in het Nederlands? En welke Limburger zou de tekst van het laatste couplet vol overgave meekwelen? In België zingt men in elk geval nooit:
Waar aan ’t oud Oranjehuis,
’t volk blijft hou en trouw.
Met ons roemrijk Nederland,
één in vreugd en rouw.
Trouw aan plicht en trouw aan God,
heerst van zuid tot noord.
Daar is mijn vaderland,
Limburgs dierbaar oord!
Misschien komt het Limburgs sentiment wel het meest tot uiting in het lied dat de Venlose zanger Harry Bordon in 1954 op plaat zette: Wie sjoeën os Limburg is. Het wordt zelfs het tweede volkslied van de provincie Limburg genoemd en kent vele spellingsvarianten, zoals:
Wie sjoeën os Limburg is
begrip toch neemes.
Allein de zuuderling
dae Limburg leef is.
Want door de jaore heen
blif Limburg onbetwis
’t stöksjke Nederland
dat ’t sjoeënste-n-is.
Het Limburgse volkskarakter
In 1938 beschreef Winand Roukens in het boek De Nederlandsche volkskarakters de aard van de Limburgers. Hij verdeelde de provincie Limburg in zuid, midden en noord. Wat de boerenhoeven, de gebruiken en de taal aangaat, stond het zuiden op zichzelf maar was ook sterk verbonden met België, Frankrijk en Duitsland. Het midden had meer contact met Brabant en Vlaanderen en het noorden met de Betuwe en het Duitse Sassenland, het vroegere Saksen waar ook het hertogdom Westfalen onder viel. Het volkskarakter sloot zich daarbij aan. Vooral de Zuid- en Midden-Limburgers hadden veel gemeen.
Limburgers bezaten een grote aangeboren inwendige beschaving. Ze waren verdraagzaam, oprecht, behulpzaam, trouw en toegewijd. Daartegenover stond dat ze bij ongeregeldheden van allerlei aard het recht in eigen hand namen. Limburgers hadden een emotionele en temperamentvolle natuur, zodat je ze beter kon proberen te overtuigen door op het gevoel in te spelen dan door hautain te commanderen, want dat laatste zette juist aan tot verzet. Hun muzikaliteit was terug te horen in het dialect en hoe verder in het zuiden, hoe meer er werd gezongen. Ook letterlijk. Limburgers waren opgewekt, blijmoedig en uitbundig, hadden een drang naar gezelligheid, hielden van kleurrijke optochten en processies, vierden graag feest en ze vonden Hollandse feesten maar stijf en droog.
De Limburger dronk graag een pot bier. En niet alleen tijdens feesten. Zelfs droevige plechtigheden werden ’gezellig’ afgesloten en na de mis op zondag ging hij traditioneel ‘frühschoppen’. Bij de schutterij vloeide het gerstenat rijkelijk, net als tijdens carnaval, kermissen en natuurlijk in het café. Limburg had verhoudingsgewijs de meeste cafés. Maar het overmatig drankgebruik liep wel vaak uit op vecht- en steekpartijen, vooral in de lagere klasse van de bevolking.
Roukens typeerde de Limburgers als organisatoren en leiders. Ze hadden humor, waren zo koppig als de Friezen, maar hadden tegelijkertijd een groot aanpassingsvermogen. Zuid- en Midden-Limburgers waren kunstzinniger, enthousiaster en een stuk openhartiger van aard dan de Noord-Limburger, die over het algemeen wat voorzichtiger en stugger van aard was. Ook waren ze meer gehecht aan hun geboortegrond dan de Noord-Limburger. Dat had alles te maken met historische, staatkundige, geografische en sociale factoren. In het zuiden volgde eeuwenlang de ene oorlog na de andere, waardoor het gebied telkens onder een ander gezag viel om tenslotte als wingewest bij Nederland te komen. De bevolking leefde hoofdzakelijk agrarisch en was verarmd. Veel onderwijsmogelijkheden waren er niet en voor een universitaire studie moest men naar het buitenland. Daardoor kregen de Hollanders de leidende functies waardoor ze alles konden bepalen. De katholieke Limburger was van nature gastvrij en tegemoetkomend, maar wanneer iemand hem wilde verhollandsen, dan kon dat uitlopen op vijandschap of zelfs een blijvende antipathie.
In 1987 schreef Pater Willem Sangers in Maaslandse Sprokkelingen over de eeuwenoude historische banden van Limburg met de aangrenzende Belgische en Duitse landstreken en het daarmee samengaande verbondenheidsgevoel:
Limburg heeft een eigen stukje kultuur, de Maas-Rijnlandse kultuur […].
Wij zijn eigenlijk één volk geweest, de beide Limburgen en het Rijnland, maar door politieke omstandigheden […] zijn wij in de hoek geduwd. […] In de toekomst zullen de politieke grenzen langzaam verdwijnen en wat dan overblijft is de kultuur. In deze regio spreken we immers dezelfde taal, hebben we dezelfde kunst en verhalen […]. Sangers vond dat Limburg meer chauvinistisch dient te zijn en zijn eigenheid meer moet benadrukken.
Achterhaalde opvattingen? Niet heus.
Het hardnekkige Hollandse clichébeeld bestaat nog steeds, waarbij overigens Limburgers en Brabanders vaak in één adem worden genoemd. Zelfs in de jaren ’90 van de vorige eeuw leefde een Hollandse toerist nog in de stellige overtuiging dat er in Zuid-Limburg enkel onverharde wegen waren en verbaasde zich enorm over de moderne infrastructuur die hij aantrof in het heuvelland. En spreken de ’noorderlingen’ eens positief over Limburgers, dan vervallen ze toch weer in het geijkte patroon: het zijn levensgenieters, ze zijn gezellig, hartelijk, vrijgevig, romantisch, goedgemutst en muzikaal. Ze hebben nog een verenigingsleven, zoals schutterijen, harmonieën en zangkoren, en in Limburg zijn meer goede restaurants dan in de rest van Nederland. Maar hebben ze het over het heuvelachtige Limburgse landschap, dan bestempelen ze de provincie weer meer als buitenland dan Nederland.
Aan de andere kant hoor je van ’zuiderlingen’ behalve de gangbare stereotyperingen nog herhaaldelijk waargebeurde verhalen over de Hollandse krenterigheid, zoals het plakje cake na een begrafenis in tegenstelling tot de Limburgse koffietafel en hongerig thuiskomen na een Hollandse bruiloft, iets wat in het Bourgondische zuiden haast ondenkbaar is.
Natuurlijk bestaat dé Limburger niet, net zo min als een typisch Limburgse identiteit. Lang niet alle Limburgers zijn gemoedelijk en gezellig. Ze lopen de kerk niet meer plat en ergeren zich evengoed wel eens aan ’het Limburgs kwartiertje’. Maar het Limburggevoel bestaat wel degelijk. Dit sentiment leeft vooral onder de Zuid-Limburgers en Belgische Limburgers: een gevoel van trots, verbondenheid en samenhorigheid. En ja, met stereotypen in overvloed.
Oké dan, nog een paar om het af te leren: Limburg voelt mooier, alsof het verleden er nog bij hoort. Limburgers leven Bourgondisch, ze zijn gastvrij, ze gedragen zich beschaafder en kleden zich eleganter. Het eten smaakt lekkerder en de Limburgse taal klinkt beter.
Deel dit artikel
Naast de in de tekst genoemde werken is ook gebruik gemaakt van het essay van Marita Mathijsen, De Limburger als de ander (Roermond 2011).
Afbeelding
Karl Josef Jurende, Jurende’s vaterländischer Pilger 1830. (Particuliere verzameling).